kmlink

DR KLAUS MUELLER

Publications

KENNIS, SEKSUALITEIT en MACHT (In: De onrust van Europa. Amsterdam University Press 1993)

“So tauml ich von Begierde zu Genuß, Und im Genuß verschmacht ich nach Begierde.” Goethe, Faust I

Wij kennen in het algemeen vrij gemakkelijk de meest verschil­lende fenomenen een Europees karakter toe. Maar om over een specifieke Europese benadering van sek­sualiteit of zelfs een ‘Europese seksualiteit’ te spreken lijkt zeer ongewoon.

Buiten Europa daarentegen wordt allang waargenomen dat de westerse wereld – waarvan Europa naast Amerika in deze optiek het middel­punt vormt – op een heel specifieke manier vorm geeft aan sek­sualiteit. Dat Europeanen een andere seksuele moraal volgen, maar er ook een ander begrip van seksualiteit op nahouden in ver­gelijking met bijvoorbeeld Arabische of Aziatische culturen spreekt eigenlijk van­zelf. Alleen in Europa zelf lijkt dit besef op de nodige weerstand te stuiten.

Dit heeft verschillende redenen. Nog steeds zien Europeanen seksualiteit in de traditie van de Europese seksuologie van de 19de eeuw.[1] In deze ‘essentialistische’ opvatting wordt seksua­liteit als een univer­seel verschijnsel begrepen, met een statische ‘natuur’ als fundament.[2] Tot vandaag bepalen daarom natuur­weten­schappelijke methodes het onderzoek van sek­sualiteit. Biolo­gisc­he, chemi­sche, hor­monale of neuro­logi­sche verkla­ringen reduceren seksualiteit tot het lichame­lijk functioneren. Ook sociaalempirisch onderzoek steunt vaak op deze opvatting van sek­sualiteit als biologisch fenomeen. In deze biologi­stische visie is nauwe­lijks plaats voor de erken­ning van het historische karakter van sek­sualiteit. Ook de Europese common sense wordt nog steeds door deze biologise­ring en de verwetenschappelijking van seksualiteit bepaald. Er bestaat nauwelijks een be­wustzijn voor het feit dat ons begrip van seksualiteit historisch verworven is en niet door andere culturen gedeeld wordt.

Als sek­sualiteit als biologisch en niet als historisch fenomeen gezien wordt, is het niet verrassend dat een historisch-geografi­sche categorie als de ‘Europese seksualiteit’ op onbegrip stuit. Twee doctrines worden samengevoegd die dus niet samenhoren: ‘Europa’ is immers bij uitstek een historisch en sociaal product. ‘Europa’ is dynamisch, niet sta­tisch; westers, niet univer­seel; bepaald door de geschiedenis en niet gedefinieerd door een gegeven ‘natuur’. ‘Seksualiteit’ daarentegen is een lichamelijke functie, bepaald door hormonen en driften, quasi een ‘sens génétique’ (Moreau), een natuurlijk instinkt.

Pas sinds de jaren zeventig kwam het binnen de sociologie en de geschiedswetenschap gedeeltelijk tot een heroriëntatie bij het onderzoek op gebied van de seksualiteit. In de femini­stische kritiek werd de constructie van ‘gender’ onderzocht.[3] Mede door het werk van Michel Foucault en de door hem geïnspireerde con­struc­tivis­tische seksualiteits­theo­riën[4] werd seksualiteit als hi­storische constructie zichtbaar wiens betekenis in de westerse wereld door de verwetenschappe­lij­king in het 19de eeuw radicaal veranderde. Constructivistische concep­ten delen de opvatting van sek­sualiteit als een sociaalhistorisch en cul­tureel fenomeen en benadrukken juist het niet-universele karakter en de historische discontinuïteit van de seksuele orde. Seksualiteit betekent in deze perspectief niet alleen een biolo­gische functie (de ‘daad’), maar een bijzonder dicht bezet veld van sociale ideeën (b.v. de verlich­ting), institutio­nele procedu­res (de verhouding van arts en patiënt) en normatieve disciplines (de seksuele pathologie).

EIND 19DE EEUW: DE VERWETENSCHAPPELIJKING VAN DE EUROPESE SEK­SUALITEIT
Ik wil drie ontwikkelin­gen aan het eind van de 19de euw behandelen die voor ons Euro­peanen vanzelfsprekend lijken, maar dan ook alleen voor ons Europeanen: de opkomst van de sek­suele pathologie eind 19de eeuw; de koppe­ling van seksualiteit en identiteit in samenhang met de scheiding van normale en perverse seksualiteit; de export van de Europese seksualiteitsop­vatting.

1) SCIENTIA SEXUALIS
Het is niet vanzelfsprekend dat seksualiteit het onderwerp is geworden van een wetenschappelijke discipline. Ook in Europa niet. Het duurde tot de tweede helft van de 19de eeuw totdat de seksuele mens tot onderwerp van een eigen rationeel-wetenschappe­lijk discours werd. De brede maatschappelijke discussie over de gevolgen en gevaren van de onanie in de late 18de eeuw[5] en over de prostitutie in de eerste helft van de 19de eeuw[6] namen welis­waar een voorschot, maar de biologie noch de medische wetenschap of de psychiatrie maakten zich in de vroege 19de eeuw de minste zorgen over de seksualiteit.[7]Met de vooruitgang van de natuurweten­schappen, vooral de biologie en de medische wetenschap, namen de wetenschap­pers echter in het 19de eeuw in vele opzichten de autori­teit van de theologen over. De doctrine van het empirisch positi­vis­me legde de basis voor een ‘wetenschappelijke benadering’ van sociaalhistorische verschijn­selen. Cultuur, dus ook seksualiteit en de rol der geslachten werd in het 19de eeuw toenem­end met natuur­weten­schappelijke modellen verklaard. De evolutie- en degeneratietheo­rien van Darwin, Morel, Magnan en Gobineau legden de grondslag voor nieuwe opvattingen van de ‘mensma­chine’. Al­coholisme, pros­titutie, criminaliteit of sek­suele afwijkingen werden niet langer als maatschappelijke fenome­nen gezien maar als uitwer­king van de wetten van de natuur. De biologisering van de seksualiteit is een van de vele voorbeelden hoe zich in de westerse wereld de ver­wetenschappelijking van levensvor­men heeft doorgezet – zonder dat dit nog als een hi­storisch proces herkend wordt.

Het fundament van deze biologisering van de seksualiteit werd in de tweede helft van de 19de eeuw gelegd met de ontwikkeling van de seksuele patholo­gie als nieuwe weten­schap­pelijke dis­cipline. Voortge­komen uit de medische wetenschap, de biologie en de psychopathologie, was de seksuele pathologie de bastaard van het empirisch positi­vis­me. Natuurlijk, niemand vond het immers vanzelfsprekend dat de heren wetenschap­pers zich over een zo smaakloos en amoreel onderwerp als de seks gingen buigen. Ook de wetenschappers zelf konden hun belangstel­ling voor deze afzij­dige en enigzins donkere menselijke behoefte alleen legitimeren met de verwijzing na de ‘grote betekenis en de grote gevaren’ van de seks voor het individu en de maatschappij. Toch werd de wetensc­hap de plaats om de ‘waarheid over de sek­sualiteit’ uit te zoeken en waar mogelijk preven­tieve pro­gramma’s te ontwik­kelen.

Tot de eeuwwisseling konden de seksuele pathologen zich als de nieuwe autoritei­t op het gebied van de menselijke sek­sualiteit doorzetten, ofwel: de perversies. Beslis­sende thema’s in de tweede helft van de 19de eeuw waren de afwij­kin­gen, de seksuele hygiëne, de prostitutie. Tussen 1869 en 1900 kwam de seksuele pathologie eerst langzaam, dan explosief op gang. Vooral in Duitsland en Oostenrijk (Berlijn en Wenen) en in Franrijk (Parijs) kwam het tot een ware golf van medische publica­ties over de ‘perversies’. Lasèque was in 1877 de eerste die van ‘ex­hibitionisme’ sprak[8], Binet was in 1887 de auteur van het ‘fetisjisme’[9], 1869 waande zich de Duitser Westphal de ontdekker van de ‘homoseksueel’[10] en de Oostenrij­ker Richard von Krafft-Ebing droeg met de spraak­makende uitvinding van het sadomasochisme rond 1890 zijn deel bij aan het begripscarrousel van de seksuele perversies.[11]

Krafft-Ebings ‘Psychopathia sexualis’ – in 1886 voor het eerst gepubliceerd en dan bijna jaarlijks opnieuw en dikker heruit­gegeven – zou hét standaardwerk worden van de nieuwe wetenschap. Zoals alle werken op dit terrein was de ‘Psychopathia sexualis’ een mengsel van een taai theoretisch deel en een deel ’empirische’ bekentenissen, meestal geschre­ven door de “perver­ten” zelf. Het theoretische kader werd bepaald door de medische cl­assificaties en be­schrij­vingen van de perversies die vooral gericht waren op de opbouw van een sek­suolo­gisch-medische terminologie. De empirische beken­tenissen waren intieme biechten van de ‘vita sexualis’ welke in een niet te onderschatten wijze bijdroegen tot een snelle ver­sprei­ding van de nieuwe theorieën bij het algemeen publiek. Ongekend open en tot in de kleinste details werden seksuele daden, dromen en verlan­gens beschre­ven. Alleen het ‘misverstand’ dat de seksuele pathologie tot de medische wetenschap moest worden gerekend maakte het in die tijd mogelijk dat deze medische pornografie zonder censuur gedrukt kon worden. De ‘perverse’ heeft in belang­rijke mate aan deze seksuele orde bijgedragen door zichzelf te (laten) iden­tificeren als een afwijking, in het geval van homoseksuelen als een ‘derde ge­slacht’. Zijn biecht, haar beken­tenis is een onmis­baar element in het vinden van de ‘waarheid over de seks’.

Vooral op Duits- en Franstalig gebied verschenen voor de eeuwwis­seling veel werken, maar ook in andere landen bevonden zich zeer actieve auteurs. Veel werken werden vertaald. De seksuologen waren zeer Europees van gedachte. Zij or­ganiseerden talloze congressen en recen­seerden weder­zijds hun werken: Lasèque, Binet, Moreau in Frank­rijk, Krafft-Ebing, Hirschfeld, Westphal, Albert Moll en Ivan Bloch in Duits­land en Oostenrijk, Mantegazza en Lombroso in Italië, Tar­nowsky in Rusland, von Römer en Aletrino in Neder­land, Car­penter en Havelock Ellis in En­geland.[12] Naast de belang­stelling van het publiek voor de sappige seksuele detailop­names van de perverselin­gen was de snelle versprei­ding van de nieuwe ter­minologie in heel Europa opzien­barend. Binnen enkele decennia werden oude begrippen zoals sodomie, nymfomanie, ‘Wollust’ of pederastie voor medische categorieën ingeruild. Heel Europa leerde nieuwe begrip­pen en concepten zoals homosek­suali­teit, sadisme, masochis­me, exhi­bitionisme kennen – begrippen die ge­makkelijk te vertalen waren en die wij Europea­nen nog steeds als vanzelfspre­kend gebruiken. De nieuwe seksuele orde in Europa was een weten­schappe­lijke orde (en taal) geworden, de scientia sexualis werd de belang­rijkste instan­tie om de ‘waarheid over de seks’ te verkondi­gen.

2) SEKSUALITEIT ALS CENTRUM VAN DE (PERVERSE) IDENTITEIT
De beslissende verandering die de seksuele pathologie intro­duceerde werd de seksuele (perverse) identiteit. Sek­suele hande­lin­gen die buiten het huwelijk en niet in dienste der voortplant­ing plaats­vonden werden niet langer als amorele of vluchtige han­delingen gezien, maar als expressie van een gestoorde – en in het 19de eeuw gedegenereerde – identiteit. De homoseksueel als belangrijkste figuur in dit perverse panop­ticon onderging deze verandering het meest ingrij­pend.

“The nine­teenth-century homosexual became a per­sonage, a past, a case history, and a childhood, in addition to being a type of life, a life form, and a morphology, with an indiscreet anatomy and possibly a mysterious physiology. Nothing that went into his total composition was unaffected by his sexuality. /…/ It was con­substantial with him, less as a habitual sin than as a singular nature. /…/ The sodomite had been a temporary aberration; the homosexual was now a species.”[13]

De grens tussen de perverse en de normale seksuali­teit werd door de koppeling van seksuali­teit en perverse identiteit getrokken. De 19de eeuw werd beheerst door de scheiding tussen het normale en het abnormale, de fysiologie en de pathologie.[14] De 19de eeuwse seksuele patholo­gie kende echter geen seksuele fysiologie, enkele morele uitgangs­punten nagelaten. Pas na de eeuw­wisseling, met het werk van Ivan Bloch en Albert Moll[15], ontdekte de seksuele pathologie de ‘normale sek­suali­teit’ en ontwikkelde zij zich tot de sek­suologie. De scientia sexualis naam echter haar grondopvat­tingen over seksualiteit over van de pathologie: de biologisering der geslachtsrollen, de dichotomie homo- en heteroseksualiteit, de conceptie van een autonome seksuele ‘drift’, de normatieve periodisering van de seksuele ontwikkeling.

3) EUROPESE CIVILISATIE – ARCHAÏSCHE NATUUR
Terwijl men eind 19de eeuw niet wenste van een Europese sek­suali­teit te spreken en of om als ‘stam met bepaalde seksuele zeden’ te worden beschreven, bestond er al een lange geschiedenis om niet-westerse delen van de wereld als andere seksuele culturen te categoriseren en met behulp van onze seksuele ‘bril’ te bekijken.

De kolo­niale etno­logie en de volkenkun­de zagen het in de 19de eeuw als een van hun normale opgaven om over de seksuele zeden van de ‘wilden’ te berichten, keurig met het instrumentarium van de toenmalige wetenschappe­lijke civilisatie. De koloniale archieven bewijzen dit met een overvloed aan foto’s en precieze metingen van geslachts­delen en borsten. De camera en de meetlat waren immers de belang­rijk­ste empirische be­wijsmiddelen die de etnologie han­teerde. In feite deden de mannelijke wetenschappers niets anders dan de ontdek­kingsreizi­gers die vanaf de zestiende eeuw met hun verhalen over ‘zondige en abominabele praktijken’ een belangrijke bijdrage aan de definiëring van “de wilde” hadden geleverd.[16] Vooral vanaf de tweede helft van de 19de eeuw verschenen talrijke studies over het seksuele gedrag van niet-Europese volkeren en werden seksuele zeden, praktijken en taboes als belangrijke culturele sleutel gehanteerd.[17] In de westerse projecties kreeg de ‘wilde’ en zijn/haar ‘primitie­ve’ seksualiteit een dubbele rol: in een wetenschappelijk perspectief leek zijn/haar seksualiteit het sym­bolisch bewijs voor de hogere ‘Westerse civili­satie’, in de literaire verbeelding domineerde juist de fascinatie door de ‘sensuele natuur­mens’. De Europese literatuur en schilder­kunst exploreerde dit verlangen naar het ‘exotische’ en ex­ploreer­de de gebieden buiten de ‘beschaving’.[18] Het Oriënt (alswel het Zuiden), aldus Edward Said, is in een Europese imaginaire geografie minder een plaats dan wel een topos.[19]

Tot ver in het 20de eeuw hield de antropo­logie bij het onderzoek van de seksuele zeden van niet-westerse culturen aan westerse categorieën vast, vooral aan de dichoto­mie van hetero- en homosek­sualiteit als wel manne­lijkheid en vrouwelij­khe­id. De nieuwe Europese scientia sexualis diende als van­zelfsprekende bril. Dat deze scientia sexualis zich had ontwikkeld vanuit de Verlicht­ing en de westerse weten­schap­pelijke discours over seksualiteit werd niet gezien: Het weten over seksualiteit – zo de grondopvatting van de seksuologie – noteerde de wetten van de natuur en kon zonder moeite worden gebruikt voor andere culturen.

EIND 20DE EEUW: DE POLITISERING VAN DE EUROPESE SEKSUALITEIT
De Europese cultuur heeft in de laatste twee eeuwen een ongekend theoretisch weten rond de seksuele mens opgebouwd. De seks kreeg een belangrijk plaats in discussies over bevolkingspo­litiek, de openbare orde en publieke moraal, raciale ideologieën of maat­schappelijke teleologieën. De weten­schappelijke kennis over seks was niet alleen normatief in een morele zin, maar bepaalde fundamentele collectieve opvat­tingen van wat sek­sualiteit is en welke betekenis de seks heeft of zou moeten hebben. De dichotomie van homo-en heterosek­sualiteit en van mannelijkheid en vrouwelijk­heid bepaalde en bepaalt het normatieve kader van de nieuwe wetenschappelijke orde van de Europese seks.

Het lijkt niet dat de dynamiek waarmee wij in de laatste 150 jaren de seks als belang­rijk thema hebben ontdekt, verzadigd is. De opkomst van de tweede homoseksuelenbeweging als wel de vrouwen­beweging eind jaren zestig (en in jongste tijd ACT UP en andere AIDS-groepen) hebben echter duidelijk gemaakt, dat belangrijke vragen niet langer alleen aan de wetenschap worden over­gelaten, maar als culturele en politieke vragen worden herdefinieert. Discriminatie op grond van geslacht of seksuele oriëntatie blijft weliswaar een belangrijk kenmerk van de Europese cultuur. Nog steeds sluiten de meeste Europese landen met uit­zondering van Denemarken homoseksuelen en lesbische vrouwen van centrale burgerlijke rechten uit (huwelijk, adoptie, etc.) uit. Discrimina­tie van vrouwen wordt weliswaar juridisch tegengewerkt, maar de praktijk luistert na andere regels.

In deze discussies heeft de seksuologie echter haar vroegere autoriteit en betekenis verloren. De maatschappelijke discours over seksualiteit is van de wetenschap na de politiek verschoven. Drie ontwikke­lin­gen illustreren dit: de culturele nivellering van de bin­neneuropese grenzen van het ‘fatsoen’ door het toerisme en de media; de politise­ring van seksuele discrimina­tie, het ontstaan van een collectieve homosek­suele identiteit.

NIVELLERING VAN DE BINNENEUROPESE GRENZEN: SEKSUALITEIT, TOERISME EN DE MEDIA
Vooral tijdens de eerste en tweede wereldoorlog was het heel gebruikelijk om de perversies aan de vijand toe te schrijven. Homoseksualiteit was voor de Fransen ‘le vice allemand’[20], voor de Duitsers ‘britse decadentie’ en voor de Britten ‘typisch Frans’.[21] De kortstondige Franse premier Edith Cresson heeft weliswaar geprobeerd deze traditie een nieuw leven in te blazen, maar Europa is definitief veranderd: Ze maakte zich belachelijk met haar verwijzing over homoseksualiteit als typisch Brits trekje.

In de Europese seksuele mythologie was de morele afkeer van het ‘minder beschaafde’ Europese buurland altijd verbonden met het verlangen naar juist de verlossing van de eigen seksuele bescha­ving. In de 20de eeuw veranderde de imaginaire geografie van het verlan­gen, zoals die in de 19de eeuwse literatuur was uitgewerkt, in heel concrete ‘places of desire’. Taormina en Capri werden rond de eeuwwisseling pelgrimsorden voor de eerste seksuele migran­ten[22], zoals Berlijn in de late jaren 20,[23] Parijs in de jaren 30 en Tanger in de 40er en 50er[24] jaren duidelijk buiten de grenzen der ‘bescha­ving’ lagen en een seksueel aura hadden: liberaal, experimen­teel of decadent. Deze heel doel­gerichte migratie was vaak voorbehouden aan homoseksuelen, kunstenaars en rijke vrouwen, toch ook de doorsnee European liet zich bij het reizen van seksuele motieven mede daardoor leiden.

De Noord-Europeanen trokken naar Italië, Spanje of Portugal om hun protestantse of calvinini­stische moraal te ontvluchten en de ‘natuurlijke’ omgang met de geneugten van het lichaam in het warme Zuiden te ontdekken. Menig Zuid-Europeaan ontdekte later omgekeerd de bevrijding van de kleffe katholieke gezins­moraal juist in het door de seksuele revolutie geteisterde Noorden. Vanaf de jaren ’60 begon echter een duidelijke nivellering van de seksuele zeden in geogra­fisch opzicht. Het binneneuropees toerisme bijvoorbeeld heeft veel tot het terugdrin­gen van lokale en nationale zedelijk­heidsopvat­tingen bijgedragen. De naaktcultuur heeft zich sinds de jaren ’60 het recht verworven om bij geen Europees strand meer te hoeven vragen tot welk land het hoort.

Een belangrijke functie van de seksuologie – het vrije praten over seksualiteit – is door de media sinds de jaren ’60 overgenomen: de seksuologie verlor een van haar belangrijkste aantrekkingsmotie­ven. Zoals het toerisme binneneuropese grenzen nivelleerde, zijn onder invloed van de medicalisering de grenzen van de ‘beschaving’ verschui­ven: van een nationaal na een Europees kader. Binneneuro­pese stereotypen moesten wijken voor een meer realistisch beeld. Italië bijvoorbeeld werd tot ver in het 20de eeuw in de Nord‑Europese cultuur en literatuur (vooral in Duitsland en Engeland) geïdealiseerd als exotisch, sensueel en ‘warm­bloedig’ land. Binneneuropese seksuele stereoty­pen hebben echter door het toerisme en de media aan geloof­waardigheid verloren – en aan nostalgie gewonnen.

POLITISERING VAN SEKSUELE DISCRIMINATIE
In verband met de binneneuropese nivellering van seksuele normen worden nationale of lokale opvattingen meer en meer quasi vanzelf­sprekend in een Europees verband gediscussieërd. Zo kreeg de Ierse behan­deling van de abortus­kwestie veel aandacht in de Europese pers, onder andere ook met de vraag, of de Ierse wetten niet in strijd met Europese rechtsbegrippen staan. Er is weinig begrip voor het citeren van een specifieke Ierse ge­schiedenis als argument voor deze eigen weg. De Ierse straf­baarstelling van homosek­sualiteit moest met blik op het Europese rechthof in 1993 worden geschrapt.

Weliswaar spreken wij nog steeds niet van een Europese seksuali­teit. Het kader van een toekomstige Europese seksuele politiek laat zich echter duidelijk beschrijven. In het centrum staan de discus­sies over discriminatie op grond van geslacht of seksuele orien­tatië. Abortus, de opname van vluchtelingen die vanwege hun seksuele oriëntatie of geslacht worden vervolgd, het homohuwe­lijk[25], het adoptierecht, seksuele intimida­tie, AIDS, de grenzen van de pornografie, de Anti-Dis­criminatie-wetgeving – dit alles zijn vraagstukken die toenemend in een Europees én juridisch perspec­tief geplaatst worden.

De seksuologie wordt daarbij niet langer als natuurlijke autori­teit bij alle vragen met betrekking tot sek­sualiteit gezien; niet de wetenschap, maar de politiek is de aangewezen instantie. De rechten en plichten van de mens met betrek­king tot zijn/haar seksualiteit worden met Europese begrip­pen van in­dividuele vrijheid en sociale gelijkheid verbonden. Of dit alsnog als een late radicalisering van het gelijkheidpostulaat van de Verlich­ting moet worden gezien, waarin homoseksuele oriëntatie en het vrouwelijke geslacht niet als gelijk werden geacht[26], ofwel het een socio-historisch resultaat van de vrouwen- en homobeweging is, blijft open. In een aantal Europese landen wordt een anti-dis­crima­tie-wetgeving met betrek­king tot geslacht en seksuele oriëntatie gediscussieerd of is reeds realiteit.

De politisering van de seksualiteit is niet meer weg te denken uit het nieuwe Europa, met belangrijke gevolgen. Zoals in het 19de eeuw de kerken hun zeggingskracht over seksualiteit gedeeltelijk aan de seksuologie verloren, raakt vooral de katho­lieke kerk vandaag politiek geïsoleerd met haar seksuele doctrines. Gehan­dicap­ten wordt het recht op sek­sualiteit ontzegd, vrouwen het recht op abortus en tegelij­kertijd voor­hoedingsmiddel als de pil af­gesproken en wordt discriminatie van homosek­suelen gelegitimeerd, terwijl mensen in het Aids-tijdperk geen condoom mogen gebruiken.

Wat nog geen 30 jaar geleden als maatschappelijke norm geaccep­teerd werd, wordt in de meeste Europese landen vandaag in de praktijk genegeerd en van velen als discriminatie beleefd. Zoals de scientia sexualis in het 19de eeuw een Europees ver­schijnsel was, wordt ook de politisering van de seksualiteit buiten Europa als typisch westers gezien. De discus­sie over seksuele dis­criminatie en mensenrechten bij de Uno-con­ferentie over mensen­rechten in Wenen 1993 stuitte op hevig verzet bij een aantal Aziatische landen.

DE OPKOMST VAN SEKSUELE CULTUREN
De verwetenschappelijking van de afwijkende seksualiteit (toege­spitst op homoseksualiteit) heeft de 20de eeuwse maat­schappelijke discours over homoseksuele emancipatie of repres­sie voor een lange tijd be­heerst. De diskur­sivering van de homoseksualiteit werkte zowel eman­cipatorisch als repressief, de intieme dichtbijheid van wetenschapper en ‘perverse’ was ambivalent.

Een eigenlijk politiek debat, namelijk over de rechten en plichten van het individu met betrek­king tot zijn/haar seksualiteit werd tot de jaren ’60 quasi vanzelfsprekend als wetenschappelijk debat gevoerd. Het etiolo­gisch perspec­tief, de vraag na de oorzaak van de ziekte ofwel perverse seksualiteit, reduceerde het maat­schappe­lijk debat over homoseksualiteit op een wetenschappelijk paradig­ma, namelijk of de ‘perversie’ ‘verklaard’ kan worden als natuur-of cultuurverschijnsel. Seksuologen en emancipatoren zagen in de biologistische seksuologie de vanzelfsprekende autoriteit.

De weten­schappelijke constructie van homoseksualiteit is een sociaalhistorische realiteit geworden, maar dan wel anders dan gedacht. Uit de species van de ‘gedegenereerde homo­seksueel’ is sinds Stonewall, het begin van de tweede homo- en lesbobeweging,[27] een nieuwe collec­tieve homoseksuele iden­titeit ontstaan die de seksuologie haar sociale autoriteit heeft ontzegd. Naast traditio­nele (en gedeeltelijk aan aantrekkingskracht verliezende) collec­tieve politie­ke identiteiten (vakbond, partij, religie) hebben zich rond het feminisme en de homobeweging twee nieuwe collectieve bindingsmiddel ontwikkeld: het geslacht en de seksuele oriëntatie.

In de Verenigde Staten heeft zich de gay and lesbian community na het voorbeeld van African-American en Jewish communities georgani­seerd en is tot een invloedrijke politieke groep gewor­den.[28] Ook in Europa sticht homosek­sualiteit sterker dan vroeger een collec­tieve sociale groeps­identiteit, ook al heeft deze politiek weinig invloed. Hét doel van de homobeweging in de jaren ’70, integratie, werd gedeeltelijk door een toenemende tolerantie in de maatschap­pij bereikt. Het werd echter duidelijk, dat grotere tolerantie niet alleen integratie bevordert, maar ook ver­schil­lende seksuele (stads)culturen met een eigen economisch, geogra­fisch en moreel struc­tuur versterkt. Aan het eind van de 20de eeuw worden vanuit deze stadsculturen nieuwe vragen rond sekse- en gender­verschil­len gesteld die de verwetenschappelijking van de seksualiteit achter zich laten en seksualiteit in een politiek en/of esthetisch kader plaatsen.[29]

NOTES

[1] Richard v. Krafft-Ebing: Psychopathia sexualis. Stuttgart 1886; V. Magnan: Des anomalies, des aberrations et des perversions sexuelles. In: Annales Médico-Psychologiques, nr. 43. 1885; P. Mantegazza: Gli amori degli uomini. Milaan 1886; B. Tarnowsky: Die krankhaften Erscheinungen des Geschlechtssinnes. Berlin 1886; P. Moreau: Des aberrations du sens génésique. Paris 1880; M.A. Raffalovich: Uranisme et universalité. Etude sur différentes manifestations de l’instinct sexuel. Paris 1896; H.H. Ellis en J.A. Symonds: Sexual inversion. London 1897; A. Aletrino: Over uranisme. Amsterdam 1905. Een van de meest invloedrijke theorieën over uranisme en seksuele identiteit bij: Karl Heinrich Ulrichs: Vindex, Inclusa, Vindicta, Formatrix, Ara spei. Fünf Schriften über die mannmänn­liche Liebe. Leipzig 1864/1865; idem: Forschungen über das Räthsel der mannmännlichen Liebe. Leipzig 1896.

[2] De ontwikkeling van de Europese seksuologie in het 19de eeuw bij: Annemarie Wettley, Von der ‘Psychopathia sexualis’ zur Sexualwis­senschaft, Stuttgart 1959; Gert Hekma, Homosek­sualiteit, een medische reputatie. Amsterdam 1987; Lawrence Birken: Cosuming desire. Sexual science and the emergence of a culture of abundance 1871-1914. Ithaca, Cornell University 1988; Klaus Müller, Aber in meinem Herzen sprach eine Stimme so laut. Homosexuelle Autobiogra­phien und medizinische Pathographien im 19. Jahrhundert. Berlin 1991.

[3] Zie b.v. Luce Irigaray: Le sexe qui n’en est pas un. Paris 1977; Suzanne en Endy McKenna: Gender. An ethnomethodological approach. New York 1978; Susan Rubin Suleiman (ed.): The female body in western culture. Cambridge 1986; Annette Runte: Kultur‑Natur-Differenz in der feministischen Diskussion in Frankreich. Frank­furt 1989.

[4]  Zie Michel Foucault: La volonté de savoir, 1-3. Paris 1976, 1984; Kenneth Plummer (ed.), The making of the modern homosexual. London 1981; Jeffrey Weeks, Sex, politics and society. The regulation of sexuality since 1800. New York 1981; Dennis Altman a. o., Homosexual­ity, which homosexuali­ty?, Amsterdam, London 1989; Edward Stein (Ed.): Forms of desire. Sexual orienta­tion and the social constructionist controversy. New York, London 1990.

[5]  Zie S.A. Tissot, L’onanisme, ou dissertation physique sur le maldies, produites par la mastur­ba­tion. Paris 1760. Tissots werk werd in bijna alle Europese talen vertaald. Ook: C.G. Salzmann: Ueber die heimlichen Sünden der Jugend. Frankfurt/Leip­zig 1786; G.S. Rötger: Ueber Kinderunzucht und Selbstbefleckung. Züllichau/Freystadt 1787; F. Rehms: Brüderliche Bemerkungen zur Vermeidung früher Wollustsünden. Leipzig 1795; D.J.D. Kayser: Ideen über das Laster der Selbstbefleckung. Reutlingen 1813. Over de ge­schie­denis van het onanie-diskurs bij: J. Stengers en A. van Neck, Histoire d’une grande peur: la masturba­tion, Bruxel­les 1984.

[6] Zie Parent-Duchatelet: De la prostitution dans la ville de Paris. Paris 1837. Parent-Duchatelet’s studie was de eerste over urbane prostitutie en het voorbeeld voor taaloze andere, b.v.: Wilhelm Stüber: Die Prostitution in Berlin und ihre Opfer. Berlin 1846; H. Lippert: Die Prostitution in Hamburg. Hamburg 1848; Schrankl: Prostitution in Wien. Wien 1866.

[7]  Tot de tweede helft van de 19de eeuw besteed de (foren­sische) psychiatrie nauwelijks aandacht aan de perversies in hun classificaties, zie Hekma 1987: 53. De gerechtelijke genees­kunde was de einige discipline met een beperkt weten over de sodomie, zie Müller 1991: 91-109.

[8] Lasèques, C, Les exhibitionistes, in: Union medicale, 1877.

[9] Binet, A, Du fétichisme dans l’amour, in: Revue philo­sophique 12, 1877.

[10] Westphal, C, Die conträre Sexualempfindung, in: Archiv für Psychiatrie und Nervenkrankheiten, 1869.

[11] Richard von Krafft-Ebing, Psychopathia sexualis, 1886 (1). De ontdekking van het sado-masochisme vond plaats in de 5de oplage van de ‘Psychopathia sexualis’ (1890).

[12] Enkele biographische schetsen van seksuologen in: Pijlen van naamloze liefde. Pioniers van de homo-emancipatie. Amsterdam 1988.

[13] Foucault, The history of sexuality, 1: 43.

[14]  Zie Georges Canguilhem, Le normale et le pathologique, Paris 1966.

[15] Albert Moll: Untersuchungen über die Libido sexualis. Berlin 1897.; Iwan Bloch: Das Sexualleben unserer Zeit in seinen Beziehungen zur modernen Kultur. Berlin 1907.

[16] Zie Rudi Bleys, Perversie in het paradijs, in: Homologie 1/2, Amsterdam 1988.

[17] Zie E. Westermarck: The origin and development of moral ideas. London 1908; F. Karsch-Haack: Das gleich­geschlechtliche Leben der Natur­völker. Berlin 1911; E. Carpenter: Intermediate types among primitive folk. London 1913. Bleys, idem.

[18] Zie Bleys, idem; Edward Said: Orientalism. New York 1978; Rana Kabbani: Europe’s Myths of Orient. London 1986; Thierry Hentsch: L’orient imaginaire. Paris 1988. Ook: Ronald Hyam: Empire and sexual oppor­tunity/ Concubinage and the Colonial Service. In: Journal of Imperial ands Commonwealth History, vol. 14. 1986; Robert Aldrich: Weiße und farbige Männer. Reisen, Kolonialismus und Homosexualität zwischen den rassen in der Literatur. In: Forum Homosexualität und Literatur. Nr. 7. Siegen 1989.

[19] Zie Said, idem, p. 177; Bleys, idem.

[20] Ambroise Got, Le vice organisé en Allemagne, Paris 1923.

[21] Zie George L. Mosse: Nationalism and sexuality. Respec­tability and Abnormal sexuality in modern Europe. New York 1985.

[22] De geschiedenis van Capri zie James Money: Capri. Island of pleasure. London 1986; de geschiedenis van Taormina is nauw verbonden met de Duitse fotograaf Wilhelm von Gloeden, zie: Ulrich Pohlmann: Wilhelm von Gloeden – Sehnsucht nach Arkadien. Berlin 1987; Charles Leslie: Wilhelm von Gloeden. New York 1977. Ook: John Pemble: The Mediterranean Passion. Victorians and Edwardians in the South. Oxford 1987.

[23] Zie Eldorado. Homosexuelle Männer und Frauen in Berlin 1850-1950. Geschichte, Alltag, Kunst. Berlin 1984. Een van de belangrijkste literaire verwerkingen van Berlijn eind jaren ’20 bij Christopher Isherwood: Goodbye to Berlin. Hogarth Press 1939; Linda Mizejew­ski: Divine Decadence. Fascism, Female Spectacle, and the Makings of Sally Bowles. Princeton 1992.

[24] Zie Michelle Green: The dream at the end of the world. Paul Bowles and the literary renegades in Tangier. New York 1991. Green schetst een beeld van Tanger als vlucht­punt voor Europese en Amerikaanse intellektuelen en outcasts (en later de hippies) in haar biografie over Paul Bowles.

[25] Klaus Laabs (Hg.): Die Debatte um die Homoehe. Lesben. Schwule. Standesamt. Berlin 1991.

[26] Zie Hans Mayer: Außenseiter. Frankfurt am Main 1975.

[27] Zie Martin Duberman: Stonewall. New York 1993; Stephen Murray: Social theory, homosexual relations. New York 1984.

[28] Zie Michelangelo Signorile: Queer in America. Sex, the media and the closets of power. New York 1993; The New Republic: Straight America – Gay America. Nr. 19, Vol 208. May 10, 1993; Lillian Faderman: Odd girls and twilight lovers. A history of lesbian life in twentieth-century America. New York 1991.

[29] Zie b.v. Diana Fuss: Inside/out. Lesbian theories/gay theories. New York, London 1991. Vooral rond ACT UP nieuwe poli­tieke en este­tische concepties uitgepro­beerd.

BIBLIOGRAPHICAL REFERENCE ARTICLE
Klaus Mueller: Kennis, seksualiteit  en macht. In: De onrust van Europa. Ed. by W.T. Eijsbouts and others. Amsterdam, Amsterdam University Press 1993. [Science, Sexuality and Power. In: The Anxiety of Europe.]