kmlink

DR KLAUS MUELLER

Exhibitions

WIE KAN IK NOG VERTROUWEN? (2006-2017)

IHLIA Exhibition, Netherlands [Curator]

2_Vertrouwen-Wbork_A6
EXHIBIT INTRODUCTION
De tentoonstelling Wie kan ik nog vertrouwen? homoseksueel in Nazi-Duitsland en Nederland toont het leven van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen in Duitsland en Nederland tussen 1933 en 1945 met als zwaartepunt hun vervolging en verzet. Het is de eerste keer voor Nederland dat deze ‘zwarte bladzijde van de homogeschiedenis’ zo duidelijk op de kaart wordt gezet in een expositie.
In de dictatuur van het Duitsland na 1933 werden homoseksuele mannen en lesbische vrouwen zoals vele andere groepen buitengesloten uit de samenleving. Rechteloos, verguisd, vervolgd. Buren, collega’s of passanten op straat deden aangifte bij de autoriteiten. Voor homoseksuelen was het daarom moeilijk te bepalen wie ze nog konden vertrouwen.
Na 1940 werd ook in Nederland de homovervolging aangescherpt. Met dezelfde maatregelen als in nazi-Duitsland: onderdrukking van homoseksualiteit in het openbaar, aanscherping van strafmaatregelen, een centrale registratie van homoseksuelen en de vorming van speciale politie-eenheden. Nederlandse homoseksuelen werden echter niet naar kampen afgevoerd, zoals de joden. Zoals voor en na de oorlog bleef het bij gevangenisstraffen; een klein aantal homoseksuelen werd naar strafkampen en jeugdinrichtingen of kampen zoals Amersfoort of Vught afgevoerd. Toch hebben de jaren van een zeer bedreigende rechteloosheid en lotonzekerheid een zware stempel op het leven van homoseksuelen in Nederland gezet.

Na de oorlog konden de slachtoffers van de homovervolging nergens hun verhaal kwijt. Er was geen erkenning voor hun leed. De homoseksuelen bleven lange tijd een verachte en rechteloze minderheid, zowel in Nederland als in Duitsland. Zij stonden alleen met hun herinneringen.
De tentoonstelling laat zien hoe het individu in een totalitaire staat onder druk komt te staan en hoe een medeplichtige maatschappij verregaand bijdraagt aan de mechanismen van een dictatuur. Aanbrengingen, indifferentie en collaboratie signaleren hoe een maatschappij in een dictatuur moreel in elkaar stort. De reductie van het individu tot een categorie, in dit geval tot ‘homoseksueel’, is het uitgangspunt van een totalitaire staat en van totalitaire denkbeelden – toen en nu.
Maar ook in een dictatoriale staat maken mensen keuzes. Net zoals de slachtoffers maken ook daders, medestanders en helpers deel uit van een familie, een vriendenkring of professionele netwerken. Mensen maken keuzes. De tentoonstelling legt de gevolgen ervan voor aan de bezoeker: wie kan ik nog vertrouwen in een dictatuur waar ik als minderwaardig wordt gezien? Waarom steunt mij de één, en verraadt mij de andere? Waarom werkten zo velen mee en gaven hun vrienden of collega’s vrijwillig aan bij de politie?

MINOLTA DIGITAL CAMERA

LOCATIONS EXHIBIT 2006-2017

WESTERBORK MEMORIAL, Apr 21 – Jun 20, 2006
PHOTOS, SPEECH AYAAN HIRSI ALI, SPEECH KLAUS MUELLER,
PRESS VOLKSKRANT, NRC, TROUW, WINQ, VOLKSKRANT-INTERVIEW,  VOLKSKRANT-EDITORIAL 
ayaan_klaus_judith  DSC00989
fotos: Ayaan Hirsi Ali, Klaus Mueller, Judith Schuyf; Westerbork. Discussie Opening Leeuwaarden

VERZETSMUSEUM AMSTERDAM, Sep 21, 2006 – Jan 30, 2007
PHOTOS, SPEECH BORIS DITTRICH, review MUSEUMVISIE
VERZETSMUSEUM FRIESLAND, Febr 4 – May 13, 2007 PHOTOS

TWEEDE KAMER [DUTCH PARLIAMENT] Den Haag, May 22 – Aug 23, 2007
PHOTOS, SPEECH KATHLEEN FERRIER, SPEECH KLAUS MUELLER, NEDERLANDS DAGBLAD, GAY KRANT

Gerdi Verbeet, voorzitter Tweede Kamer, in haar openingstoespraak May 22, 2007:
‘De titel van deze tentoonstelling raakt zo goed de kern van het gevoel dat velen in de Tweede Wereldoorlog hadden. Die vanzelfsprekendheid om je medemens te kunnen vertrouwen viel weg. Normale omgangsvormen veranderden, het gevoel van veiligheid was er niet. In deze tijd staat het onderwerp homo-emancipatie nog steeds op de politieke agenda, daarom ben ik als Voorzitter van de Tweede Kamer verheugd dat deze tentoonstelling tijdelijk in dit ‘huis’ een onderkomen heeft.”

NATIONAAL MONUMENT KAMP VUGHT, Sep 7 – Jan 10, 2008
PHOTOS, SPEECH JEROEN VD EIJNDE, SPEECH KLAUS MUELLER, PRESS
DSC01438
AINSI MAASTRICHT, Sep 13 – Oct 29, 2009 Opening
OBA OPENBARE BIBLIOTHEEK AMSTERDAM, Mei 5, 2010 Opening
OPENBARE BIBLIOTHEEK ZUIDOOST, Mei 5-30, 2012
KRITERION AMSTERDAM, Mei 2014 Opening
OPENBARE BIBLIOTHEEK ENSCHEDE, Apr 13 – Mei 11, 2017 Opening

PLEASE ACCESS THE WEBSITE OF THE EXHIBITION
PLEASE ACCESS THE EXHIBIT EDUCATIONAL NEWSPAPER
MINOLTA DIGITAL CAMERA
REVIEWS
Trouw 20 april 2006 (kritiek uitnodiging Hirsi Ali)
Volkskrant 20 april 2006 (open brief aan Hirsi Ali)
Volkskrant 21 april 2006 (reactie Klaus Mueller)
Volkskrant 21 april 2006 (Interview Hirsi Ali)
Volkskrant 22 april 2006 (reportage opening)
Volkskrant FORUM 22 april 2006 (column Volkskrant op open brief)
NRC Handelsbald 22 april 2006 (opening)
Trouw 22 april 2006
Historisch Nieuwsblad mei 2006
Winq mei/juni 2006
Gay Krant april 2006
Museumvisie 2006
Gay Krant Juli 2006
COC update, Sep 2006
Brabants Dagblad 2007
Nederlands Dagblad 2007
AUDIO/VIDEO/LEZINGEN
Rozerijk.nl (21/23 April 2006)
RTL4
AVRO, Radio 1
Klaus Mueller, LBR-lezing 8 juni 2006 in het Verzetsmuseum
Opening Vught 2007
Gedichten van Robert Wells
NATIONAAL COMITE 4 en 5 MEI, ONLINE TENTOONSTELLING VERVOLGD VERLANGEN

SELECTIE OPENINGSTOESPRAKEN
TOESPRAAK AYAAN HIRSI ALI, BIJ DE OPENING VAN DE TENTOONSTELLING ‘WIE KAN IK NOG VERTROUWEN?’ IN WESTERBORK OP 21 APRIL 2006
Ik wist niets van Westerbork. Ik wist niets van joden. Ik wist niets van homoseksuelen. Volgens de inburgeringscursus ben ik na de oorlog geboren, maar ook dat wist ik niet: na de oorlog. Bij ons in Afrika was het altijd oorlog. Ik ben geboren in de oorlog. In 1969. Toen in Amsterdam het Maagdenhuis werd bezet – u zou eens moeten weten wat een raar woord dat voor mij is: Maagdenhuis – toen zat mijn vader als politieke tegenstander van dictator Mohamed Siad Barre in de gevangenis.
Ik zag mijn vader voor het eerst toen ik een jaar of acht was. In 1976 vluchtte hij naar het buitenland. Twee jaar later reisden we hem achterna. Via Saudi-Arabië en Ethiopië kwamen we in Kenia. Ik wist niets van de spoorlijn van Westerbork naar Assen, Groningen, Nieuweschans en verder. Ik wist niets van joden. Joden, dat waren voor ons de aanstichters van het kwaad. Het Rijk van Satan. Toen ik voor het eerst een jood zag, was ik verbaasd dat het een gewoon mens van vlees en bloed bleek te zijn. Lesbische vrouwen? Dat was bij ons niet echt een thema. Toen de schrijfster Andreas Burnier – en ik hoef op deze plaats niet te vertellen dat zij joods en lesbisch was – al romans had geschreven over vrouwenliefde, antwoordde mijn oma op de vraag hoeveel kinderen ze had: ‘Eén’. Ze had negen dochters en een zoon. Dat zei ze ook over ons gezin. Dat er maar een kind was. ‘En wij dan?’ vroegen mijn zus en ik. ‘Jullie gaan voor ons zoontjes krijgen’, antwoordde ze. En dat van die vele zoontjes er later misschien een of twee of drie homoseksueel zouden blijken te zijn – dat was niet de bedoeling. Ik wist niets van homoseksualiteit. Ik wist niets van Gerard Reve. Een ezel in Afrika trok gewoon de kar.

Er zijn meerdere redenen waarom een van de beroemdste zinnen uit de Nederlandse literatuur bij ons niet in vertaling verscheen: ,,Als God zich opnieuw in Levende Stof gevangen geeft, zal Hij als Ezel terugkeren, hoogstens in staat een paar lettergrepen te formuleren, miskend en verguisd en geranseld, maar ik zal Hem begrijpen en meteen met hem naar bed gaan, maar ik doe zwachtels om Zijn hoefjes, dat ik niet te veel schrammen krijg als hij spartelt bij het klaarkomen.’’
Je kunt het je niet goed voorstellen, maar wat zou het bijzonder zijn geweest als premier Balkenende, toen hij twee weken geleden geleden voor die zaal met studenten stond aan de islamitische universiteit in Jakarta en toen hem gevraagd werd hoe hij dacht over het homohuwelijk, dat hij toen heel gewoon en ontspannen iets had verteld over homoseksualiteit en over de zoon van een vriend en neef van een matroos. Hij kon toen ook niet vermoeden dat onze grote schrijver Gerard Reve een dag later zou sterven, maar stel je voor dat hij Reve – met vooruitziende blik – had geëerd door over hem te vertellen, in die zaal, op dat moment, dat hij iets had gezegd over de liefdevolle verzorging door zijn levenspartner Joop Schafthuizen – en dat dat mogelijk is tussen twee mannen – en dat hij uit zijn hoofd het gedicht had voorgedragen over ‘de jongen die ik eenzaam zag te Woudsend en daarna, nog op dezelfde dag, in een kafee te Heeg’ – het gedicht dat eindigt met de woorden: ‘Nader tot U’. Dat was mooi maar ook onwaarschijnlijk.
Maar het zou zo goed zijn geweest als de premier iets had verteld over homoseksualiteit, want er is veel onwetendheid en er bestaan ook vreemde en ijzingwekkende denkbeelden. Bij ons in huis in Nairobi zweefde het woord khannis door de lucht. Ik wist niet wat het betekende. Totdat een oom op bezoek was, die met een lang gedicht aankwam, met dat duistere woord. Het ging over een man van het platteland, die voor het eerst in de stad kwam. Hij zag toen een man die iets had met een andere man. Een khannis. Hij trok zijn mes en doodde de man. Ik hoor nog de bewondering in de stem van mijn oom voor de moed van de moordenaar. Maar gepraat werd er verder niet. Het woord khannis vloog alleen nog door huis als een scheldwoord. Een homo had ik nooit gezien. Het was nog een lange weg naar de woorden die een leraar in het huidige Rotterdam naar zijn hoofd kreeg geslingerd door een leerling: ‘Hamas, Hamas, alle homo’s aan het gas’.

Mijn eerste ervaring – als ik het zo mag zeggen – had ik op de hogeschool De Horst in Driebergen. Het was 1994. De economieleraar stelde zich voor: ‘Ik ben die en die en ik ben homo’. Er werd gelachen. Ik zat daar met open mond. Was hij veranderd in een beest – zo keek ik hem aan. Had ik het wel goed gehoord? Lag het aan mijn Nederlands? Eigenlijk was ik ook teleurgesteld dat hij er zo gewoon uitzag. Was dat nou alles? Hij stond daar ontspannen voor de klas en maakte grapjes: ‘Ik ben homo maar kan toch wel economie geven’.
Maar de tijd van grapjes is voorbij. De werkelijkheid is grimmig geworden. Hoe grimmig? Daarover verschillen de meningen. Wat voor de een een anekdote is, is voor de ander bittere realiteit. Hoeveel anekdotes hebben we nodig? Hoeveel tekenen hebben we nodig om de tijd te verstaan? Wat kunnen we leren van de geschiedenis? Waarom houden wij de plaatsen van herinnering in stand? Wat voor verhaal vertelt kamp Westerbork ons? Wat weten we nu? Wat wisten we toen? Kan het zo zijn dat de waarheid soms te pijnlijk is? Te grimmig? Kan het zo zijn dat de waarheid soms haast onvoorstelbaar is? Dat je niet kan geloven dat het waar is?
Wat zou ik trots zijn geweest op onze minister-president, als hij de studenten in Jakarta het verhaal had verteld van kamp Westerbork, van de joden, maar ook, in die zaal van de islamitische universiteit: het verhaal van het lot van de homoseksuelen.

DSC01454 edit
foto: Heinz Fleischer in interview

TOESPRAAK KLAUS MUELLER, WESTERBORK 21 APRIL 2006
Enkele jaren geleden sprak ik met een homoseksuele man die acht jaar inDuitse concentratiekampen had gezeten. Heinz Fleischer was bij onze ontmoeting tweeënnegentig jaar oud. Hij had er nooit eerder over gesproken, en het werd een zwaar interview voor hem. Hij ging terug in zijn herinneringen, en velen daarvan waren haast ondraaglijk. Hoe hij toen eigenlijk niet begreep wat met hem gebeurde. Hoe homoseksuele medegevangenen brutaal werden vermoord. Hoe de joden als beesten werden behandeld. En de vraag na de oorlog wilde iemand dit horen? Wilden wij dit horen? Ik laat u het slot van het interview zien zoals wij dit ook in de tentoonstelling hebben opgenomen. Heinz beschrijft daarin de decennia van zwijgen na de oorlog.
De tentoonstelling Wie kan ik nog vertrouwen? homoseksueel in Nazi-Duitsland en bezet Nederland toont het leven van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen in Duitsland en Nederland tussen 1933 en 1945, met als zwaartepunt hun vervolging en verzet. Het is de eerste keer voor Nederland dat deze ‘zwarte bladzijde van de homogeschiedenis’ zo duidelijk op de kaart wordt gezet in een expositie.
De tentoonstelling laat zien hoe het individu in een totalitaire staat onder druk komt te staan en hoe een medeplichtige maatschappij verregaand bijdraagt aan deze druk. De reductie van het individu tot een categorie, in dit geval tot ‘homoseksueel’, is het uitgangspunt van een totalitaire staat en van totalitaire denkbeelden toen en nu.
Maar ook in een dictatoriale staat hebben en maken mensen keuzes. De tentoonstelling legt de gevolgen ervan voor aan de bezoeker: wie kan ik nog vertrouwen in een dictatuur waar ik als minderwaardig wordt gezien? Waarom steunt mij de één, en verraadt mij de ander?
Lange tijd konden deze vragen niet gesteld of beantwoord worden. De gevestigde geschiedschrijving heeft de nazi-vervolging van homoseksuelen zo goed als genegeerd. Deze blinde vlek had zijn tegenhanger in de langdurige uitsluiting van de voormalige gevangenen met de roze driehoek uit de herdenkingscultuur. De tentoonstelling is daarom onderdeel van een breder project dat het besef wil vergroten dat homovervolging integraal onderdeel is van de nazistische bevolkingspolitiek en de Duitse bezetting.
Homofobie wordt als integraal element van totalitair gedachtegoed zichtbaar. Niet alleen verre dictaturen zetten vandaag hun bestrijding van homoseksualiteit voort. Ook democratische landen worstelen met groeiende fundamentalistische stromingen van christelijke, joodse, islamitische of
hindoe-signatuur en met neofascistische tendensen.

Bij het maken van deze tentoonstelling viel mij opnieuw op hoe schaars het materiaal is. Over de homogeschiedenis in de 20ste eeuw, zowel de zwarte bladzijden als de successen vanaf de jaren zestig, is nauwelijks iets terug te vinden in Nederlandse musea of archieven. Ik kon alleen terecht bij private bronnen, zoals particuliere archieven en het IHLIA (Internationaal Homo/Lesbisch Informatiecentrum en Archief) voor foto’s, objecten en correspondenties. Zij proberen te redden en te bewaren, maar vanwege hun zeer beperkte middelen is dit vaak tevergeefs. Het gros van documenten uitde 20ste eeuw waarmee het leven van homoseksuelen gedocumenteerd zou kunnen worden, belandt op de vuilnis.
Wij danken het aan de bereidheid van het herinneringscentrum Westerbork, de verzetsmusea Amsterdam en Leeuwarden en het voormalige kamp Vught dat wij vandaag deze tentoonstelling hier kunnen presenteren. Maar binnen de Nederlandse erfgoedinstellingen blijft dit een uitzondering. Terwijl de Nederlandse samenleving sinds de jaren zestig vergaand is veranderd en als een van de weinigen landen gelijke rechten voor homoseksuelen heeft geregeld, gaan de meeste erfgoedinstellingen door alsof er niets is gebeurd: homoseksualiteit blijft in musea en archieven als vanouds onzichtbaar. Dont’ ask, don’t tell, don’t preserve.
In vergelijking met andere media – televisie, film, literatuur of theater waarin homoseksualiteit al lang vanzelfsprekend deel uitmaakt lopen musea en archieven achter. Ze hebben hun collectie nooit vanuit dit perspectief bekeken. Er wordt niet doelgericht verzameld. Men kan dan ook vaak geen expertise bieden.
Dit gebrek is vooral te wijten aan een hardnekkig vooroordeel binnen de gevestigde geschiedschrijving. Homoseksualiteit wordt nog steeds gereduceerd tot een geschiedenis van seksualiteit en identiteit. Terwijl het bestudeerd zou moeten worden als deel van een complexe sociale geschiedenis. Niet hun seksuele gedrag kenmerkte het leven van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen in de twintigste eeuw. Hun leven werd bepaald door de maatschappelijke, medische, juridische en symbolische uitsluiting door de samenleving.
Homogeschiedenis is dus Nederlandse geschiedenis tot in de haarvaten. Het is een wezenlijk deel van het historische zelfbeeld van de gehele samenleving. Maar als dat zo is, waarom lezen wij er dan zoweinig over in onze geschiedenisboeken? Hoe vergaand geïntegreerd zijn homoseksuelen daadwerkelijk in het Nederlandse collectieve geheugen?
Een samenleving definieert zich ook door wat ze bewaart en koestert. Het collectieve geheugen werkt als een filter. Waar komen wij vandaan, hoe zijn we zo geworden, waar gaan wij naartoe? Erfgoedinstellingen helpen de beslissingen die wij in het verleden hebben genomen te bewaren en te verduidelijken voor komende generaties. Gebrek aan historische kennis en voorstellingsvermogen kan zich al snel vertalen in onverschilligheid. Zoals dit schrijnend wordt getoond door het Ministerie van Buitenlandse Zaken wanneer het constateert dat het voor homoseksuelen in Iran ´niet totaal onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren´ mits ze ´niet al te openlijk voor de seksuele geaardheid uitkomen`. Ook onze minister president liet zien dat hij in het buitenland onze normen en waarden, zoals de openstelling van het huwelijk voor homoseksuele mannen en vrouwen, niet zonder meer verdedigt. Balkenende had in Indonesië ook kunnen kiezen voor een reactie in de geest van de Spaanse premier Zapatero. Die toonde aanmerkelijk meer oog voor de historische stap die werd gezet door de openstelling van het huwelijk voor homoseksuelen in Spanje: ´Wij maken deze wet niet voor mensen die ver weg zijn en onbekend. We verruimen de mogelijkheid van geluk voor onze buren, onze collega’s, onze vrienden en onze families. En tegelijkertijd scheppen wij een beschaafdere samenleving omdat een beschaafdere samenleving zijn leden niet vernedert.
´Homoseksuelen hebben in Nederland een lange strijd gevoerd om zich niet te moeten verbergen en zichtbaar hun leven te kunnen leiden. De gouden jaren van onbezorgdheid lijken echter voorbij.
Het is daarom hoog tijd dat erfgoedinstellingen in Nederland zich bezinnen op de unieke ontwikkeling die homoseksuelen en heteroseksuelen samen hebben meegemaakt in de laatste eeuw, tenminste hier, in dit land. Deze verworvenheid moet deel van ons nationaal geheugen worden. Komende generaties hebben een recht erop dat dit deel van hun geschiedenis op een vanzelfsprekende manier wordt bewaard.

Graag zal ik afsluitend mijn dank willen uit spreken en hulde brengen aan allen die een aandeel hebben gehad in de totstandkoming van deze tentoonstelling. Ik ben zeer schatplichtig aan het bestuur van het International Homo/Lesbisch Informatiecentrum en Archief (IHLIA) en met name onze projektleidster Froukje Hernamdt voor hun vertrouwen en inzet. De subsidie van het Ministerie van WVS heeft deze tentoonstelling in het kader van de rechtsherstelgelden pas mogelijk gemaakt waarvoor onze grote erkentelijkheid. Ik dank onze vormgevers Dick de Jong en Hans Looijen van Helder & Extravert voor ongetelde kopjes koffie, hun eigenzinnigheid en flexibiliteit. Patrick Hollander heeft getekend voor de samenstelling van de tentoonstellingskrant die iedereen zo mag meenemen: wij zijn er zeer blij me. Paul Verstraeten heeft de communicatie verzorgd en u vandaag verleidt naar Westerbork te komen: Ik vond het een prachtige samenwerking, Paul. Ik dank Jan Carel Warffemius dat hij de poorten tot zijn verbazingwekkende privé-archief heeft geopend en de tentoonstelling heeft verrijkt met een groot aantal unieke en niet eerder tentoongestelde foto’s en documenten. Zijn collectie uit meer dan vijftig persoonlijke archieven van Nederlandse homoseksuelen redt een deel van onze geschiedenis. Veel van de tentoongestelde verhalen berusten op het werk van historici buiten de gevestigde geschiedschrijving, met name in Nederland op het werk van Judith Schuyf, Pieter Koenders, en Rob Tielman. En ik dank van harte degene die ons hun vertrouwen hebben geschonken en hun toestemming hebben gegeven dat wij hun verhaal in de expositie mogen vertellen: Joop Leker en Freek van den Berg; Wolfgang Schreiber, Wilhelm Kroepfl, en Karl Gorath. Zij allen hebben de tentoonstelling gemaakt tot wat het nu is.

MINOLTA DIGITAL CAMERA
foto: Frieda Belinfante in interview

TOESPRAAK KLAUS MUELLER, DUTCH PARLIAMENT DEN HAAG 22 MEI 2007
Veel mensen zouden er blij en trots zijn dat deze tentoonstelling vandaag in de Tweede Kamer opent. Maar ze zijn er niet meer. Ze kunnen dit moment van empathie voor hun lot of de herkenning voor hun verzet niet meer zelf meemaken. Ze bleven alleen met hun herinnering.
Aan een van hen wil ik graag vandaag de tentoonstelling opdragen: Frieda Belinfante, geboren in Amsterdam. Ik ontmoette haar in mei 1994 in Santa Fe, New Mexico. Toen was ze 90 jaar oud.
Tijdens onze voorafgaande gesprekken had Frieda duidelijk gemaakt dat er niet veel tijd meer was. Zij had terminale kanker. ‘I will try to stay alive until you come to interview me. But I can’t promise it. So you better hurry up.’
Het werd een zeer bijzondere ontmoeting voor mij. Frieda had besloten over haar leven te praten, dat getekend was door haar ervaringen tijdens de Duitse bezetting – en ik was notabene Duits. Maar wij deelden ook iets, onze homoseksualiteit. Frieda besloot voor de eerste keer openhartig ook over dit aspect te praten.
Haar leven werd vergaand getekend door haar beslissing om in het verzet te gaan. Aan haar veelbelovende muziekcarrière als eerste vrouwelijke dirigent in Nederland kwam abrupt een einde. Frieda nam deel aan het kunstenaarsverzet, de vervalsing van persoonsbewijzen en – samen met de eveneens homoseksuele verzetsleider Willem Arondéus – de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister in 1943. Haar lesbisch-zijn was niet de reden waarom zij in het verzet zat, maar kleurde wel haar positie. Als onafhankelijke vrouw was zij gewend haar eigen beslissingen te nemen. Op de vlucht voor de Gestapo liep ze een tijd als man door de stad voordat ze naar Zwitserland kon vluchten.
Na de oorlog voelde ze zich niet langer thuis in Nederland. Veel van haar Joodse collega’s overleefden niet. In haar zicht ging iedereen door alsof er niets gebeurd was. Ze emigreerde naar Amerika. Ze keek niet terug. Ze paste niet meer in dit land.
En zij paste niet in de geschiedschrijving van het verzet. Over haar niet beschreven rol in het Amsterdamse verzet was ze duidelijk: “Ik heb gewoon mijn leven geleefd, was nooit een rolmodel of deel van een collectief. Maar het kan natuurlijk niet zo zijn dat Willem Arondéus en ik verdwijnen uit het collectieve geheugen, alleen maar omdat wij homoseksueel zijn.”
Een collectief geheugen wordt mede gevormd door wat tegenwoordig de politics of memory heet. Nationale beeldvorming is een gestuurd proces. Lange tijd werd het verzet gebruikt als symbool van nationale trots. Verzetshelden werden als respectabele mannen neergezet: voor homo’s, en vaak ook voor vrouwen, was geen plek in deze eregalerij.

Niet in het verzetsverhaal. En ook niet in het vervolgingsverhaal.

De tentoonstelling ‘Wie kan ik nog vertrouwen?’ laat zien hoe het individu in een totalitaire staat onder druk komt te staan en hoe een medeplichtige maatschappij verregaand daaraan bijdraagt. De reductie van het individu tot een categorie is het uitgangspunt van een totalitaire staat en van totalitaire denkbeelden – toen en nu.
Met de ondergang van het nationaal-socialisme zijn diens totalitaire opvattingen niet verdwenen. In een grote hoeveelheid staten worden homoseksuelen vandaag vervolgd, gevoed door fascistische, communistische of religieusfundamentalistische regimes. De locaties zijn veranderd – totalitair en racistisch gedachtegoed is gebleven. Ook democratische staten hebben problemen met groeiende fundamentalistische stromingen van christelijke, joodse, of islamitische signatuur en met neofascistische ideologieën.
small_DSC02277
foto: tentoonstelling in Dutch parliament, The Hague

Zestig jaar na de Tweede Wereldoorlog is de positie van homoseksuelen in Europa verbazingwekkend verbeterd. Vooral in Nederland dat lange tijd de voorvechter op het gebied van de homo-emancipatie was. Maar vrijheid en tolerantie blijven a work in progress. Ook hier moeten homorechten opnieuw worden verdedigd.
Homoseksuelen kunnen hier zoals iedereen hun leven leiden. De gouden jaren van onbezorgdheid lijken echter voorbij. Wie kunnen wij nu vertrouwen? Kunnen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Nederland, in Europa blijven rekenen op rechtsbescherming? Of worden veroverde vrijheden ingeleverd – op straat door dreiging met geweld, op school door het wegpesten van homoseksuele leraren of scholieren, bij het asielrecht door het terugsturen van homoseksuele vluchtelingen naar landen waar de doodstraf op homoseksualiteit staat?
Hoe zal zich de samenleving opstellen tegenover groeiende intolerantie en onbegrip in een open samenleving? De Europese Unie is gebouwd op normen en waarden: hoe gaan wij ermee om dat de Poolse regering deze niet langer wenst te achten als het om homoseksuelen gaat?
De tentoonstelling over de jaren 33-45 laat zien dat homoseksuelen – zoals iedereen – familie, vrienden, collega’s, buren hadden: hoe reageerden die toen op hun bedreiging? De verhalen tonen dat mensen ook in een dictatuur keuzes hebben en maken. De tentoonstelling legt vragen voor aan de bezoeker: wie kan ik nog vertrouwen in een dictatuur? Waarom steunt mij de één, en verraadt mij de ander?
En wie herinnert zich? Bij het maken van de tentoonstelling viel mij op hoe schaars het materiaal is. Over de homogeschiedenis in de 20ste eeuw, zowel de zwarte bladzijden als de successen vanaf de jaren zestig, is weinig terug te vinden in Nederlandse musea of archieven.

Ze hebben hun collectie zelden vanuit dit perspectief bekeken. Er wordt niet doelgericht verzameld. Men kan dan ook vaak geen expertise bieden. Er ontbreekt een structureel beleid bij erfgoedinstellingen om de homogeschiedenis te integreren in het nationaal geheugen.
Homoseksualiteit wordt nog steeds gereduceerd tot een geschiedenis van seksualiteit. Het leven van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen in de twintigste eeuw werd echter niet bepaald door hun seksueel gedrag, maar door de maatschappelijke, medische, juridische en symbolische uitsluiting door de samenleving.
Homogeschiedenis is dus Nederlandse geschiedenis tot in de haarvaten.
Een samenleving definieert zich ook door wat ze bewaart en koestert. Het collectieve geheugen werkt als een filter. Waar komen wij vandaan, hoe zijn we zo geworden, waar gaan wij naartoe?
Ik hoop dat deze tentoonstelling een aanzet voor musea en archieven is de homogeschiedenis in de 20de eeuw in al haar verscheidenheid in kaart te brengen, te bewaren en deel te laten worden van ons nationaal geheugen.
DSC01405
COLOFON
WIE KAN IK NOG VERTROUWEN?
HOMOSEKSUEEL IN NAZI-DUITSLAND EN NEDERLAND
Een tentoonstelling van Stichting IHLIA
(Internationaal Homo/Lesbisch Informatiecentrum en Archief)

CONSERVATOR EN HISTORISCH ONDERZOEKER
Klaus Müller
PROJECTLEIDER NAMENS IHLIA
Froukje Hernamdt
VORMGEVERS
Helder + Extravert
Dick de Jong
Hans Looijen
Marielle Tolenaar
KRANT/EDUCATIE
Patrick Hollander
COMMUNICATIE
Paul Verstraeten
PR-tentoonstelling
The Publicity Company
TEKSTREDACTIE TENTOONSTELLING
Miriam van Esterik
AUDIOVISUELE PRODUCTIE EN POST PRODUCTIE
DMB Media
AFFICHE TENTOONSTELLING
Puntspatie
SUBSIDIEGEVERS
Minsterie van VWS
ARCHIEVEN
Archief Internationaler Suchdienst, Bad Arolsen
Collectie Claudia Schoppmann, Berlijn
Collectie Jan Carel Warffemius, Amsterdam
Collectie Lilly Wust
Collectie Klaus Müller, Amsterdam
Collectie Wolfgang Schreiber, Amsterdam
FRAME mediaprodukties, Amsterdam
Gedenkstätte Dachau
Gedenkstätte Flossenbürg
Gemeentearchief Amsterdam
IHLIA Leeuwarden en Amsterdam
Landesarchiv Berlijn
Letterkundig Museum Den Haag
Magnus Hirschfeld Gesellschaft, Berlijn
Nationaal Archief Den Haag
Nationaal Herinneringscentrum van het Concentratiekamp Auschwitz-Birkenau, Oswiecim, Polen
NIOD, Amsterdam
Rat und Tat Centrum für Homosexuelle, Bremen
Schwules Museum, Berlijn
Telling Pictures, San Francisco
United States Holocaust Memorial Museum, Washington DC
USC Shoah Foundation, Institute for Visual History and Education, Los Angeles
Zeeuws Documentatiecentrum, Middelburg

MET BIJZONDERE DANK AAN
Guido Abuys; Christel Becker-Rau; Tuja van den Berg; Bert Boelaars; Jens Dobler; Adam Falkiewicz; Patrick Gallagher; Jörg Hutter; Pieter Koenders; Albert Knoll; René Kok; Stefan Micheler; Jürgen Müller; Marc Pachter; Jillian Poole; Andreas Pretzel; Erik Somers; Wolfgang Schreiber; Judith Schuyf; Rob Tielman, Christel Tijenk; Jan Carel Warffemius; Jack van der Wel; Bianca Welzing; Mirjam van der Wurff